Vandaag ontdekte ik iets heel leuks. Heb drie bakken vol met bijna identieke Pseudomugil gertrudae Aru II nakweek vanaf jl. zomer. Het gaat als een speer tot op vandaag. Bekend is dat er behoorlijk wat variatie in kan zitten, om maar wat te noemen... bleekneusjes, intensief grijs, okergele vinnen, heldergele vinnen, zonder, of met één of liever twee gele stippen in de staartpunten. Maar er zit in één bak tussen ruim 100 stuks één mannetje die niet okergeel toont maar lekker dieprood in front, alle vinnen en een staart met twee duidelijke helderrode uiteinden. Erg mooi om te zien, maar vangen voor een foto ben ik maar mee gestopt

. Ik dacht eerst dat er een Ps. Red-Neon / M. m. Harvey Creek tussen zwom maar de stip- en streeptekening en type is exact een Aru II maar dan in rode ipv okergele variant.
Mijn vragen:
1. Weet iemand van jullie of dit vaker voorkomt en of deze mutatie/variatie vast te leggen is.
2. Is er bij deze vissen ook sprake van geslachtsgebonden, dominante of recessieve vererving, of dat beide geslachten 'split/drager' kunnen zijn voor die 'roodfactor'?
3. De Aru IV kom je niet meer tegen, maar hoe waren die anders van kleur?
N.B. Terugkruisen dit najaar met (wie van de drie?) moeder(s) ga ik zeker doen om 12,5% of 25% rode mannen terug te krijgen.
Bij de dochters zie ik nog niets bijzonders.